Elk uur
Gemiddeld voerde een kind één a twee pestacties per uur uit. Van de geprotocolleerde gedragingen was het gooien met voorwerpen duidelijk de meest favoriete vorm van pestgedrag, naast slaan, trappen en dergelijke. Minder vaak bleef het bij dreigen om te gooien of jeugdig imponeergedrag. Kenmerkend voor pestgedrag was dat het onverwacht en van een afstandje gebeurde (of van achteren); de kinderen stonden klaar om weg te springen, mocht hun doelwit van plan zijn de achtervolging in te zetten. Een analyse van mogelijke contexten waarin pestgedrag optrad maakte duidelijk dat het gedrag veelal schijnbaar spontaan optrad, zonder zichtbare uitwendige oorzaak.
Alle groepsleden werden gepest. Zowel volwassen mannen als vrouwen kregen hun deel, ongeacht hun plaats in de rangorde. Kinderen ontzagen alleen hun eigen moeder en andere leden van hun eigen "familiegroepje". Van alle conflicten tussen volwassen dieren en kinderen werd bijna de helft veroorzaakt door voorafgaand plaaggedrag. Toch was de meest algemene reactie van volwassen dieren om plagende kinderen te negeren. Andere reacties die optraden waren angstige (dat wil zeggen met blote-tandenvertoon) of ontwijkende reacties; vriendelijke (contact. vlooien) of meer neutrale (naderen, hand uitsteken) reacties. De analyses concentreerden zich op de gevolgen die deze reacties hadden voor het al dan niet verder optreden van het gedrag. Zoals bij elk gedrag kunnen uit de optredende gevolgen aanwijzingen verkregen worden over mogelijke adaptieve effecten.
De afwezigheid van spelsignalen bij pesten en het feit dat pestende kinderen er eerder gespannen dan ontspannen uitzien gaf aan, dat pesten verschilde van sociaal spel: het had ook niets van de vriendelijke wederkerigheid die spel kenmerkt. De afwezigheid van concrete aanleidingen duidde aan dat pesten niet simpelweg een voorzichtiger, kinderlijke vorm van agressie was. Het pestgedrag leek ook niet gericht op het bereiken van een rangpositie vlak onder die van de moeder, getuige het feit dat ook ranghoge dieren frequent als doelwit werden gekozen.
Na deze vergelijking van het quasi agressieve, hinderlijke gedrag met agressieve en speelse gedragsvormen groeide de hypothese dat pestgedrag een vorm van exploratieve agressie zou kunnen zijn: een manier voor kinderen om sociale grenzen te leren kennen en waar mogelijk te verleggen. Als pestgedrag inderdaad sociaal exploratief gedrag zou zijn, kon verwacht worden dat het gedrag vooral vertoond werd in relaties waar de reacties van de sociale partners relatief onvoorspelbaar waren. In sommige relaties bleken de volwassen dieren inderdaad veel gevarieerder (en dus onvoorspelbaarder) te reageren dan in andere relaties. De mate van voorspelbaarheid van reacties bleek relatie-specifiek te zijn: het was dus niet zo dat bepaalde individuen steeds relatief voorspelbaar reageerden en anderen steeds relatief onvoorspelbaar. De mate van voorspelbaarheid in een relatie bleek sterk geassocieerd te zijn met de frequentie waarmee pestgedrag optrad in die relaties; voorspelbare reacties, weinig pesten; onvoorspelbare reacties, veel pestgedrag. Niet voor alle typen relaties was dit verband echter even duidelijk en de gegevens maakten het noodzakelijk onderscheid te maken tussen twee verschillende vormen van exploratief pestgedrag.

Onzekerheidsreductie
Het pestgedrag zoals dat door jongens en meisjes tegen volwassen vrouwen vertoond werd, kenmerkte zich door een sterk verband met de respons-variabiliteit: vooral in relaties waarin vrouwen variabel reageerden, was de pestfrequentie hoog. De veranderingen in pestfrequentie en respons variabiliteit waren ook sterk met elkaar geassocieerd. Ging een vrouw minder variabel reageren tegen een bepaald kind dan werd ze ook minder vaak gepest door dat kind, terwijl vrouwen die onvoorspelbaarder gingen reageren juist vaker gepest werden. Het waren vooral de relaties met hoge pestfrequenties waar de voorspelbaarheid van reacties na verloop van tijd toenam. Dat is een aanwijzing dat het pestgedrag inderdaad de oorzaak van de verandering in voorspelbaarheid was en dat het pestgedrag gericht was op het reduceren van de onzekerheid zoals de kinderen die ervoeren. In de loop van de ontwikkeling van de kinderen traden er geen veranderingen op in dit verband tussen pesten en de voorspelbaarheid van reacties.
Terwijl de mate van respons variabiliteit vooral de frequentie waarmee pestgedrag in een bepaalde relatie optrad, leek te bepalen, leek het type reactie het verloop van de interacties zelf te bepalen. Het effect van de verschillende reactietypen werd op drie manieren gemeten: het gedeelte van de pestacties dat leidde tot een langere interactie, de lengte van deze interacties en het gedeelte van de interacties dat binnen 15 minuten herhaald werd. Agressieve reacties werkten sterk stimulerend voor de pesters, zowel op korte als op langere termijn. Submissieve (angstige) reacties waren stimulerend op korte termijn (de kinderen gingen vaak door met pesten), maar juist niet op wat langere termijn. Vriendelijke reacties waarbij een volwassen vrouw contact maakte met het pestende kind werkten juist niet stimulerend. Consequent negeren was ook duidelijk niet erg stimulerend. Andere reacties hadden geen systematische effecten.
Deze relatieve verschillen in effecten van de onderscheiden reactietypen veranderden niet tijdens de ontwikkeling van de kinderen. Wel veranderde het type reactie dat kinderen in de loop van hun ontwikkeling opriepen sterk. Het pestgedrag van jonge kinderen (ongeveer twee jaar oud) werd vrijwel altijd genegeerd. Naarmate kinderen ouder werden slaagden ze er steeds beter in ook andere reacties dan negeren op te roepen. Vooral agressieve reacties kwamen steeds meer voor. Bij het bereiken van de puberteit riepen de kinderen steeds vaker submissieve reacties op. Tegen die tijd slaagden ze er ook steeds beter in om de respons variabiliteit te verminderen.
Het effect van de submissieve reacties wijst erop dat het juist deze reacties zijn die de kinderen vanaf een bepaald moment trachten te maximaliseren. Gaandeweg is het gedrag van de kinderen erop gericht om, naast het verminderen van onzekerheid, controle te verkrijgen over de reacties van hun doelwitten. Als jongens de puberteit bereiken lijkt hun gedrag uiteindelijk gericht op het bereiken van dominantie. De pubers concentreerden hun activiteiten op de vrouwen die het laagst in rang stonden. Als die vrouwen hun onderdanigheid betuigden konden de pubers zich langzaam in de rangorde omhoog werken.
Het soort gedrag dat de kinderen vertoonden veranderde aanmerkelijk in de loop van deze ontwikkeling. Het van een afstandje onverwachts iets doen en dan vlug wegrennen, veranderde in dichtbij komen en blijven. Steeds vaker vonden de acties van de kinderen een voorloper in imponeervertoningen, waarbij ze met al hun haren overeind rondstampten. Zo'n "volwassen" blufvertoning kon uitmonden in een korte aanval op een volwassen vrouw, waarbij rake klappen konden vallen. Er was bij deze pubers na verloop van tijd geen sprake meer van quasi-agressief gedrag.

Onderzoeken van gezag
Pestgedrag tegen volwassen mannen werd gereguleerd door andere mechanismen dan pestgedrag tegen volwassen vrouwen, hoewel het er net anders uitzag. Mannen reageerden veel voorspelbaarder op pestgedrag dan vrouwen en er was geen duidelijk verband tussen verschillen in voorspelbaarheid van mannelijke reacties en verschillen in pestfrequenties in relaties met mannen. In meer dan 70% van de gevallen negeerden de mannen het hinderlijk gedrag van de kinderen, slechts zelden reageerden ze agressief en helemaal nooit submissief. De verschillende reactietypen hadden geen meetbare effecten op het verloop van de interacties. Ondanks dat alles waren pestende kinderen angstiger voor de mannen dan voor de vrouwen; in sommige gevallen vertoonden de kinderen zelfs tegelijk met hun pestgedrag onderdanigheidsgedrag tegen de volwassen mannen. Pestgedrag tegen mannen werd minder vaak en minder lang doorgevoerd dan tegen volwassen vrouwen; ook werd het minder snel herhaald.
Opvallend was het verband dat er bestond tussen het pestgedrag en de dominantierang van de volwassen man: vooral de alfa-man werd als doelwit gekozen door de kinderen. Dat gebeurde vaak als de leider bezig was met een imponeervertoning of anderszins in een opvallende sociale interactie verwikkeld was. Zo werden mannen relatief vaak gepest als zij met elkaar aan het spelen waren, als zij zich met elkaar verzoenden na een conflict of als één van hen aan het paren was met een vruchtbare vrouw. Naarmate kinderen ouder werden, vond steeds meer van hun pestgedrag tegen mannen in dergelijke contexten plaats. De kinderen vertoonden ook in toenemende mate elementen van "opwinding" en onderdanigheid tijdens hun pestgedrag. Door hun gedrag zouden kinderen kunnen leren van de manier waarop volwassen mannen (met name de leider) zich gedragen en hun gezag uitoefenen.
Opmerkelijk was voorts dat de relatie tussen volwassen mannen en kinderen in een aantal opzichten duidelijke veranderingen vertoonde ver voor het begin van de puberteit. Zo hadden mannen de neiging om jongere kinderen te steunen in conflicten, maar om juist de opponenten van oudere kinderen (ouder dan 5 jaar) te steunen. De kinderen zelf vertoonden de omgekeerde trend: na aanvankelijk contra volwassen mannen te steunen, steunden juveniele mannen juist pro de mannen.
Als ze in een conflict verwikkeld waren, richtten juveniele mannen zich in toenemende mate met nevengericht gedrag op een (niet bij het conflict betrokken) volwassen man om hem af te laten zien van een keuze tegen henzelf. De volwassen mannen startten vaker conflicten met juveniele mannen (niet met jongere kinderen) wanneer er oestrus-vrouwen in de groep zijn. Dit overigens ondanks het feit dat de juveniele mannen (die nog geen vrouw kunnen bevruchten) geen mededingers voor de volwassen mannen zijn. Ongetwijfeld conditioneert het hen tot ingehoudenheid voor de tijd dat ze wel mededingers geworden zijn.

Conclusie
Door middel van hun plagerig, hinderlijk gedrag doen kinderen informatie op. Die informatie helpt hen bij het functioneren in hun sociale omgeving, net zoals exploratie van het woongebied helpt bij het optimale gebruik daarvan. De betekenis van het onderzoek ligt met name in het vermeerderde inzicht in de wijze waarop kinderen informatie opdoen over hun sociale omgeving. Niet alleen door observatie, imitatie en conditionering treedt sociaal leren op, maar ook doordat de kinderen actief verkenningsgedrag uitvoeren en geconfronteerd worden met effecten van hun eigen handelen. Voor zover een der gelijke sociale exploratie andere groepsleden nadelig kan beïnvloeden, kan het beschouwd worden als een vorm van agressief gedrag. Het aan regels gebonden, wederzijdse, sociale spel biedt niet of nauwelijks de gelegenheid tot het soort "eenzijdig" informatie vergaren waarvan hier sprake is. In de loop van de ontwikkeling verandert het gedrag geleidelijk van karakter en komt het in dienst te staan van andere doelen, die gelegen zijn in het domineren van andere groepsleden. In dit opricht is het gedrag een voorloper van de eveneens spontane vorm van dominantie-agressie zoals volwassen chimpanseemannen die vertonen.
Studies aan het (quasi-)agressieve gedrag van mensenkinderen stellen meestal frustrerende invloeden verantwoordelijk voor het optreden van dergelijke gedragingen. Daarnaast speelt ook imitatie een belangrijke rol (zie bijvoorbeeld Montagu, 1978). Onderzoek aan primaten heeft de ogen geopend voor minder reactieve vormen van agressie, zoals de agressie die gericht is op het verkrijgen of behouden van dominantieposities. Ook bij het pesten van chimpansees is er sprake van een relatief spontaan gedrag. Over mogelijke functies van de agressie van mensenkinderen is nog maar weinig bekend. Net als bij de chimpansees lijkt er bij mensenkinderen een tendens te zijn dat agressief gedrag vooral gericht wordt op individuen die niet tot de eigen subgroep behoren. Misschien is ook het (quasi)agressief gedrag van mensenkinderen wel gericht op het verminderen van onzekerheid en het onderzoeken van gezag.
 

Dit artikel verscheen in 1986 in het Vakblad voor Biologen
© Otto Adang

Pesten, plagen, provoceren:
de ontwikkeling van quasi-agressief gedrag bij chimpansees
 

Otto Adang
Jonge chimpansees in de chimpanseekolonie van Burgers Dierenpark bekogelen regelmatig volwassen groepsleden met stokken en stenen, geven hen onverwachts een klap, enz. (Beelden hiervan zijn te zien in Bert Haanstra' film "Chimps onder Elkaar"). Kinderen beginnen dit gedrag al op betrekkelijk jonge leeftijd -vanaf circa twee jaar- te vertonen en blijven dit doen tot aan hun puberteit (die bij chimpansees op ongeveer negenjarige leeftijd begint) Ze vertonen het gedrag ondanks het feit dat ze bij tijd en wijle bestraft worden voor hun hinderlijke activiteiten. Ook in het wild levende jonge chimpansees vertonen plagerig gedrag en ook van andere primatensoorten zijn dergelijke gedragingen, zij het anekdotisch, bekend. Welke factoren bepalen het optreden van dergelijk gedrag en hoe moet dit gedrag gezien worden in het licht van agressief en speels gedrag en de ontwikkeling daarvan?
Terwijl agressief gedrag gezien kan worden als gedrag dat erop gericht is om een ander individu met geweld of dreiging van geweld te beïnvloeden, lijkt sociaal spelgedrag gericht op het oefenen van motoriek en sociale vaardigheden. Hoe past "plagen en pesten" in dit geheel?
Gedurende vier jaar werden systematisch de als potentieel hinderlijk beschouwde quasi agressieve gedragingen van 10 chimpanseekinderen geprotocolleerd. Dat gebeurde onafhankelijk van de reactie die erop volgde. Van tevoren waren de geprotocolleerde gedragingen geselecteerd op grond van het feit dat zij frequent werden vertoond en tenminste in sommige gevallen door sommige groepsleden als hinderlijk beschouwd leken te worden.
Uitsluitend het "pesten" naar volwassen dieren werd meegenomen. De hieronder samengevatte resultaten leveren een beeld op van de ontwikkeling van het gedrag in de leeftijd van 0 tot 11 jaar; gezien de leeftijdssamenstelling van de jongens- en meisjescategorie kon alleen de ontwikkeling van jongens tot in de puberteit gevolgd worden.